Andalucië |
Deel 4 |
|
Zondag 12 september 1999 Het is nog een behoorlijk stuk rijden naar Úbeda. Het eerste stuk over de snelweg gaat goed, maar de laatste veertig kilometer gaan een stuk langzamer. Ook Úbeda ligt op hoogte. Úbeda had z'n bloeitijd in de 16e eeuw toen het werd beheerst door de families Cobos en Molinos. Zij huurden Andrés de Vandelvira in als architect. De meeste monumentale gebouwen zijn van zijn hand. Kort daarop raakte Úbeda zijn welvarende positie kwijt. Ongeveer net zo snel als ze die had verworven. Dit verklaart de eenheid in stijl in het oude centrum. In het oude centrum naast een renaissance kerk staat het Condestable Dávolos, mede ontworpen door Vandelvira. Hier is de Parador van Úbeda gevestigd. Het is een voormalig familiepaleis, gebouwd rond een prachtige patio, die nu als terras voor de hotelbar dient. We hebben een mooie kamer met uitzicht op het plein. Dat een oud monumentaal gebouw betreft blijkt wel uit de hoogte van de kamer. Onze kamer is (nog) hoger dan ze breed of lang is!! We bezoeken de El Salvador kapel die naast de Parador staat. Het is een renaissancekerk uit 1536. Het was oorspronkelijk de kapel van een kamerheer van Karel de vijfde. In Úbeda staan nog meer mooie kerken, zoals het Oratorio de San Juan de la Cruz en de San Pablo kerk. 's Avonds nemen we tapas in het restaurant Meson Navarra. Tot nu toe de best verzorgde tapas, compleet met toastjes, sla en garnituren! We eten natuurlijk in de Parador. Het is weer een feest. We nemen voor de afwisseling niet de Marques de Cáceres als wijn (huiswijn van de Paradores), maar de minstens zo goede Marques de Riscal. Maandag 13 september 1999 Na het uitgebreide ontbijtbuffet bekijken we de pottenbakkerswijk. In de benedenstad rond de Calle Valencia zijn een aantal (in heel Spanje) bekende pottenbakkers gevestigd. De meest prominente is Paco Tito. Je kunt vrij rondlopen in zijn winkel, atelier en tentoonstelling. Naast gebruiks- en sierkeramiek maakt Paco ook objecten met meer artistieke waarde. De meeste werken hebben de voor Úbeda typische donkergroene kleur. Paco beschikt ook over een traditionele oven, die gestookt wordt met olijfpitten, waardoor de temperatuur nog hoger wordt - een methode die van de Moren is overgenomen. In heel Spanje zijn nog zes van deze ovens, waarvan drie in deze straat. We lopen weer terug naar de Parador (heuvel op), checken uit en gaan op weg naar Granada. We overnachten daar in Hotel Reina Cristina. Ze hebben geen tweepersoonskamer meer, maar wel een appartement. We lunchen op de Plaza de Trinidad vlakbij het hotel. Op zich een mooi en druk plein met fontein, bomen en bankjes. Het publiek is een bonte verzameling van jonge paartjes, zwervers, studenten, toeristen en ouden van dagen. We doen een eerste verkenning van de stad. We bekijken het Corral de Carbón, een voormalig Karavaanserail uit de moorse tijd. Dit is een herberg waar men de paarden kon wisselen op een lange reis. Deze is enig in zijn soort in Spanje. Nu is de VVV er gevestigd. We zien ook de Casa de los Tiros een moors gebouw, dat gek genoeg kort na de herovering van Granada werd gebouwd. Hoewel het nu ook wel behoorlijk warm wordt, merken we dat het in Granada een stuk minder heet is dan elders. 's Middags wordt het niet meer dan 27° C. Waarschijnlijk ligt dat aan de hoge ligging van de stad. In de namiddag bekijken we de Capilla Real. De kapel is gebouwd als grafkapel voor koning Isabel en koning Fernando het koningspaar dat Spanje verenigde en onder wier bewind het laatste moorse bolwerk in 1492 werd heroverd: Granada. Het paar werd hier in 1522 bijgezet. Het grafmonument is groots met beelden van de monarchen en hun dochter Johanna de waanzinnige en haar man Felipe. De tombes zelf staan in een crypte eronder en zijn de eenvoud zelve. Na dit bezoek nemen we een taxi naar de Mirador de San Nicolas. Dit plein bij San Nicolas kerk ligt in de Albaicín. De volkswijk van Granada met moorse oorsprong. Vanaf dit uitkijkpunt hebben we een prachtig uitzicht op het Alhambra en de stad. We lopen een stuk de wijk in en eten wat tapas op een terras (slakken) op de Plaza Larga. Na een tijdje wordt het publiek steeds ruiger en trekken de toeristen zich terug. Dat doen wij ook maar. We lopen de Albaicin uit en dalen af naar het centrum. We drinken wat op de Plaza Nueva het hart van het nieuwe centrum. Goed voor "people watching". Dinsdag 14 september 1999 We staan vroeg op. De nacht was rumoerig. Onze buren in het appartement boven maken veel lawaai en het is zeer gehorig. We vragen een kamer in het hotel, die we na wat moeite ook krijgen. Dan gaan we naar het Alhambra, bezienswaardigheid nummer 1 van Granada. Er is een handige busservice vanaf het centrum (plaza Nueva)naar het Alhambra, hetgeen een behoorlijke klimpartij of gigantische file- en parkeerproblemen voorkomt. Vóór negen uur staan we voor de poort. We krijgen een toegangsbiljet met coupons voor de verschillende delen van het complex. Voor het Nasridische paleis zelf krijgen we een toegangstijd waarop we de gebouwen in moeten. Eerder en ook later kom je er niet in! Onze "slot" is van 9.30 tot 10.00 uur. Eenmaal binnen mag er zo lang blijven als je maar wilt. Toen we om twee uur 's middags het Alhambra verlieten zagen we dat de kaartjes voor die dag op waren!! De moorse paleizen zijn prachtig. Het is nog relatief rustig door dit nieuwe toegangsregime. We huren een elektronische gids, een soort telefoon waarop je een nummer kan intoetsen van het object waar je voorstaat. Je krijgt dan uitleg vanuit het perspectief van de Amerikaanse schrijver Washington Irving die rond 1830 een aantal maanden in het Alhambra logeerde. De bezoekersroute voert ons de diverse patio's en ontvangstruimte die in de loop der eeuwen door de Moorse heersers van Granada zijn toegevoegd. Granada was het laatste Moorse koninkrijk in Spanje en het viel pas in 1492 in handen van de Christelijke koningen van Spanje. Gelukkig vonden die het ook mooi en zijn de aanpassingen beperkt gebleven tot de toevoeging van een apart paleis door Karel de vijfde, die het Alhambra niet praktisch vond en met name te koud in de winter. Als je door de paleizen loopt val je in de ene verbazing in de andere. Zo mooi is het. De leeuwenpatio spant de kroon. In het midden staat en fontein met gestut leeuwenfiguren die water uit hun bek spuiten. Het is indrukwekkend te zien wat men toen al kon met de beperkte technieken die men had. Na de paleizen is een bezoek aan de tuinen, de Generalife een echte must. Op het zelfde ticket loopt men er binnen. Behalve mooi aangelegd bieden de tuinen ook een mooi uitzicht op de stad Granada. In het Alhambra is ook een Parador, maar die is erg duur en bovendien een jaar van tevoren volgeboekt. Een drankje en een hapje kunnen we er wel nuttigen. Om twee uur 's middags hebben we ook het Alcazaba gezien (de vestingswerken rond het Alhambra) en nemen we het busje terug naar de stad. We lunchen op de Plaza Nueva. Voor het avondeten nuttigen we tapas in Bodega Castañeda. Een must! Het is een klassieke bar, waar je staande wat kunt drinken en happen. Aan de tafeltjes kun je een eenvoudige maaltijd eten. De tapaslijst is indrukwekkend en de zaak is smaakvol ingericht. Ze schenken ook een aantal bijzondere cocktails, waaronder de Caliscasas, waarin bijna alles wat ze aan de bar verkopen in gemixt wordt. Het smaakt heel goed. We sluiten de avond af in de Tic-tac bar een gezellige no-nonsense gay bar. Woensdag 15 september 1999 Vandaag rijden we de Sierra Nevada in. Langzaam maar zeker gaan we omhoog. De lucht wordt ijler en de temperatuur zakt tot 13° C. Het dorp Salynievas is een lelijk wintersportoord. In deze tijd van het jaar is het uitgestorven. Je ziet er voornamelijk bouwvakkers die nieuwe hotels aan het bouwen zijn. Maar we kunnen nog verder omhoog voor mooie uitzichten. Je kunt zelfs het laatste stukje omhoog lopen naar de top van de Veleta. Wij blijven op ±2.550 meter steken. Daar is ook een Mariabeeld, dat bezocht wordt door een buslading bejaarden, die op wat voor manier dan ook (sommige gebruiken lippenstift) hun naam op het monument willen achterlaten. We rijden terug naar Granada en gaan meteen door naar de Alpujarras. We stappen in Lanjaron even uit. Dit is een bronnenplaats, waar het Spaanse gebottelde mineraalwater vandaan komt (een soort Spa in Spanje). Het is een beetje saai. We eten er onze lunch en rijden door naar Ogivia. Ook een kleine plaats, maar gezien het uur van de dag in diepe rust verzonken. We rijden weer terug naar Granada via kronkelig wegen, waar je bijna draaierig van zou worden. 's Avonds eten we tapas in Café Centro (naast Castañedas). We willen vanavond de gay scene wat uitgebreider verkennen, maar komen na wat pogingen (veel zaken zijn, op het personeel na, gewoon leeg) toch weer uit bij Tic-tac, waar het lekker druk is.
Donderdag 16 september 1999 Na het ontbijtbuffet rijden we naar Antequerra. We vinden een uiterst eenvoudig pension (Hostal Manzanito) met een nogal nukkige eigenaresse. We kijken wat rond in Antequerra. Bij het Carmelitesserklooster van San José worden gebak en koek verkocht. In een etalage staan de waren uitgestald, compleet met prijzen en kunnen we een keuze maken. Vervolgens drukken we op een belletje. We horen een non door een gaatje vragen om onze bestelling. Vervolgens komt onze bestelling door een doorgeefluikje waar ook het geld in moeten leggen. De non krijgen we echter niet te zien!! De nonnen komen ook nooit naar buiten. We lopen de heuvel op naar de kerk Nuestra Señora del Carmen. Het gebouw heeft een nogal saaie voorgevel, maar binnen ziet het er mooi uit. Vooral het laat-barokke altaarstuk van houtsnijwerk is indrukwekkend. 's Middags rijden we naar de Laguna de Fuente de Piedra, een zout meer waar m.n. Grote Flamingos komen. Door de grote droogte van de laatste jaren en de aspergeteelt in de omgeving valt het meer 's zomers bijna droog. Toen wij er aan kwamen stond er in een klein deel van het meer nog wat water en daar zaten ook de vogels. Vanaf het uitkijkpunt slechts met een goede verrekijker waar te nemen. In het voorjaar zal het best een mooi gezicht, maar in September is het niet de moeite waard. We rijden terug naar Antequerra en rijden meteen door naar El Torcal. Dit is een door gletsjers gevormd bergplateau met bijzondere rotsformaties en mooie uitzichten ten zuiden van Antequerra. Er is een bezoekerscentrum met uitleg over flora en fauna (berggeit) en er zijn uitgezette wandelroutes. 's Avonds eten we in een restaurant (El Escribano) dat binnen de muren van de moorse vesting ligt. Op zich een goed restaurant, maar de bediening maakt er een potje van. Vrijdag 17 september 1999 Na één nacht in het pension verlangen we weer naar wat luxe. We besluiten onze laatste overnachting in Spanje in een Parador door te brengen. Maar de meeste Paradors in de omgeving blijken vol te zitten. We kunnen alleen nog terecht in Antequerra zelf. En dat doen we dan maar. De Parador van Antequerra is een modern gebouw een gewoon luxe hotel. De inrichting moet binnenkort onder handen genomen worden want die is een beetje sleets aan het raken. Nadat we ons hebben geïnstalleerd gaan we op weg naar El Chorro. De weg erheen voert ons over bergen en dalen en vele haarspeldbochten. El Chorro een raar oord. Het is een enorme kloof, die de rivier Guadalhorce heeft geslagen door de bergen. Het bijzondere is de Camino del Rey een soort galerij langs de bergwand, die deel uitmaakte van de hydro-elektrische werken die hier zijn aangelegd. Heden ten dage is het nogal verwaarloosd. Hier en daar zitten er zelfs gaten in en ontbreekt elke vorm van railing. Toch zijn er een paar waaghalzen die het gevaar trotseren. We rijden verder en slaan van de doorgaande weg af in de richting van een uitzichtpunt, waar zich ook twee restaurants moeten bevinden. Het weggetje gaat stijl omhoog en slingert zich langs de berg. Na een kwartier komen we langs het eerste restaurant, maar dat staat te koop. We rijden door en komen steeds hoger. Eenmaal bij de top komen we bij een kleine cafetaria, waar we een eenvoudig broodje kunnen eten. Het uitzicht is hier fantastisch. Een mooi uitzicht over de bergen en meren, een aantal ervan fungeert als stuwmeer voor de elektriciteitswinning. Nadat we ons een tijdje aan het uitzicht hebben vergaapt gaan we weer terug de berg af. Via mooie bergwegen rijden we weer terug naar Antequerra. We installeren ons bij het zwembad van de Parador. Het water is heerlijk om in te zwemmen, maar de vliegen die ons lastig vallen als we in de zon gaan zitten zijn een ware plaag. 's Avonds eten we heerlijk in de Parador. Zaterdag 18 september 1999 Onze laatste vakantiedag begint weer met het uitgebreide Parador ontbijtbuffet. We rijden naar Malaga. We lopen over de drukke overdekte markt van Malaga. Daarna verkennen we de binnenstad van Malaga. Niet onaardig, maar bijzondere bezienswaardigheden zijn er niet. De kathedraal is te bezichtigen, maar is niet erg bijzonder. Rond halftwee komt ook in Malaga het openbaar leven tot stilstand en gaan we een tijdje in park zitten. Aan het eind van de middag gaan we nog eens de winkels van Malaga bekijken. Rond zeven uur gaan we op weg naar het vliegveld. Eerst de auto inleveren en dan inchecken. We zijn ruim op tijd. Met de terugvlucht naar Rotterdam zit de vakantie erop. We landen om 0:30 uur in Rotterdam en nemen een taxi naar huis.
|
Andere Reisverslagen | ||
terug |